In De Lage Landen schreef ik (15/9) "Minister Donner als Zwarte Piet".
Het Nederlandse parlement wijdde een speciale zitting aan opmerkingen van Justitie-minister Piet-Hein Donner (CDA, telg uit de bekende staatsrechtsgeleerden-familie Donner, waar ook de grote schaker Jan-Hein Donner, vriend van Harry Mulisch, uit afkomstig was).
De minister had, om de onwaarschijnlijkheid van een invoering van de shari'a in de Nederlandse Grondwet te illustreren, opgemerkt, dat daarvoor tweemaal een tweederde meerderheid in de beide kamers van de Staten-Generaal, voor en na landelijke verkiezingen, nodig zou zijn.
Maar in het "Land van Haat en Nijd" (titel van het boek, waarin Donner dit zei), hoef je maar "Shari'a" te zeggen, of een hele rits demagogen uit allerlei partijen valt over je heen, en bestaat het om uit te roepen, dat ze best weten, dat je het niet kwaad hebt bedoeld, maar dat "de mensen op straat" recht hebben op Verdonkse taal.
Het is een antidemocratisch, althans antiparlementair gedoe, dat ik terugvoer op de eerste verkozen antiparlementair, genaamd "Hadjememaar", een marktkoopman die zich in de twintiger jaren liet kiezen in de Amsterdamse gemeenteraad. Waar hij vrijwel niets gezegd heeft, behalve klagen over de hoogte van het presentiegeld. Zo'n beetje als Geert Wilders, die het in de Kamer voornamelijk heeft over de vergoeding van de kosten voor zijn beveiliging en de opbouw van zijn partij. Deman van de "Liberale Jihad", weet u nog?
Een echte Ji-Hadjememaar!
15 september 2006
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten